Het Schoutengoed of Engelsgoed

Oosteinde 181/183 te Vriezenveen

Dit erf werd het schoutengoed genoemd omdat er sinds het begin van de 18e eeuw de Scholten of burgemeesters van het dorp woonden. In 1817werd de familie Engels eigenaar van het erf en sinds dien word het ook wel Het Engelsgoed of Engelsspil genoemd. Rond 1920 hing een huurder een bord aan het huis met de naam “Engelenburg”, waarschijnlijk verwijzend naar de daarvoor hem wonende familie Engels. Hij woonde er nog geen jaar, maar de door hem bedachte naam bleef nog heel lang hangen. Ook de naam Engelshof wordt nog regelmatig gehoord. Dit was eigenlijk de naam van de tuin die aan de overkant van de straat, tegenover villa Engels lag.

De oudst bekende bewoner van dit erf was waarschijnlijk Jan Berentsen Peters (ook Brouwer genaamd). Zijn dochter Geeske, gehuwd met Jan Cruys (geb. plm. 1637) kocht de helft van het huis en wat grond. Waarschijnlijk gingen ze bij elkaar in wonen en er was toen al sprake van een bierbrouwerij. Zijn zoon Claes Cruys bleef op dit erf wonen.

In 1707 woonde er Claes Cruys, welke van 1709 tot 1735 Scholte van Vriezenveen was. Zijn zoon Johannes volgde hem op als Schout en bestuurde het dorp tot aan zijn dood in 1749. Zijn weduwe trouwde later met Jan Hendrik Dikkers (geb. 1723), een zoon van de Rijssense burgemeester Dikkers. Met ingang van 1 mei 1756 werd deze benoemd tot Scholte van Vriezenveen. Verder was hij er ook nog paardenhandelaar bij. Deze nieuwe burgervader was geen gemakkelijk heer en uit oude bescheiden die bewaard bleven blijkt dat hij als een soort dictator het dorp bestuurde. Hij had echter ook zijn goede kant, en bekende men ongelijk en vroeg men vergiffenis, och, dan wilde de Scholte ook nog wel eens met de hand over zijn hart strijken. Een dergelijk voorval , waaruit ook het goede karakter van ‘vader Dikkers’ zoals hij ook wel genoemd werd, was het volgende. Het was begin november 1769. De herfststormen en het hoge water hadden de Paterswal, achter op het Oosteinde, behoorlijk gehavend. De bewoners van het dorp moesten bij beurten boerdiensten verrichten en de schade aan de Paterswal herstellen. Ook een zekere Jan Boeschen was opgecommandeerd voor dit herstelwerk. Hij kreeg, toen Dikkers het werk kwam inspecteren, een berisping. Jan Boeschen maakte zich hierover zo kwaad, dat hij de Schulte te lijf ging. Hij sloeg hem met de vuist in het gezicht. De slag kwam goed aan, en in de aanklacht, welke Dikkers tegen Jan Boeschen indiende, staat dat de Scholte ‘het bloed van het aangesigte of wange was aflopende’. Op 11 november moest Jan Boeschen zich voor dit vergrijp verantwoorden voor de Heer van Almelo en op 25 november verscheen hij voor de plaatsvervangende Scholte Frederik Bramer. Dikkers, die mede tegenwoordig was, mocht als zelf betrokkene bij deze zaak geen vonnis vellen. Boeschen verklaarde aan de plaatsvervangende Scholte, welke geassisteerd werd door twee assessoren (wethouders) dat het hem, ‘van herten leed doet, dat hij de heer Schulte in syn functie wesende in syn persoon zoodanig qualik hadde behandelt en daar aan te veel gedaan te hebben, versoekende daarvoor syn Wel Edele ootmoedig vergiffenis’. Na deze bekentenis van Boeschen trad de Scholte Dikkers naar voren en verklaarde dat hij met de bekentenis van Boeschen genoegen nam en hem, hoewel hij straf verdiende, deze kwijt schold.

In later jaren kwam Dikkers in hevig conflict met verschillende dorpsgenoten. Voornamelijk was dit het geval in de bewogen Patriottentijd 1785-1787. Dikkers was Oranjegezind en heftig tegen de Patriotten gekant. Hij stak dat niet onder stoelen of banken, doch begunstigde openlijk de tegenpartij. Het dorp was in twee kampen verdeeld, Patriotten en Prinsgezinden. Beide partijen oefenden zich in de wapenhandel en hielden exercities. Met mooie beloften- en als dat niet hielp onder bedreigingen- trachtte vader Dikkers de ingezetenen te overreden geen dienst te nemen in het korps der Patriotten. Soms kwam het openlijk tot conflicten en Dikkers ontzag zich dan niet de

Patriotten persoonlijk aan te vallen. Een zekere Hendrik Bramer, één der vooraanstaande Patriotten, kreeg op zekere dag bezoek van de Scholte. Bramer was juist van een oefening teruggekeerd, toen de Scholte de woning binnentrad. Dikkers stormde op Bramer af, en onder bedreiging van ‘yselijke’ vloeken rukte hij hem de Patriottenhoed van het hoofd en vertrapte die. Bramer was geheel onthutst; zijn vrouw viel in onmacht. Een andere voorman van de Patriotten, die op zekere dag de Schulte ontmoette, werd door deze staande gehouden. Een heftige woordenwisseling ontstond. De twist liep zeer hoog op en Dikkers dreigde de patriot in een langs de weg lopende sloot te zullen werpen. Een kwade tijd voor de Patriotten brak aan in 1787, toen een Pruisisch legerkorps de Hollandse grenzen overschreed om de patriotten te ontwapenen. Ook de Vriezenveense patriotten beleefden een moeilijke tijd. Zesendertig Pruisische Huzaren reden het dorp binnen en hielden huiszoeking bij de patriotten. Geweren, pieken, trommels en vaandel werden in beslag genomen. Dikkers zijn haan kraaide weer victorie. Maar het getij kenterde. Acht jaar later- in 1795- kwam de revolutie. De Prins van Oranje moest vluchten; de Fransen kwamen in ons land. Overal dansten de Patriotten om de vrijheidsboom; ook te Vriezenveen. Het zal een doorn in het oog geweest zijn van de Oranjegezinde Schout; hij had echter voorlopig afgedaan en werd door de Representanten (vertegenwoordigers) van de Vriezenveners aan de kant gezet. Een nieuwe Patriottische Schout, Hendrik Spijker, werd in zijn plaats benoemd.

De Oranjegezinden bleven actief

Dikkers en zijn medestanders gaven zich niet zonder meer gewonnen. Hij en de oude dorpsregering (kerkmeesters en zestienen) weigerden de onder hun berusting zijnde gemeentepapieren aan de nieuwe Municipaliteit (gemeenteraad) over te geven. Zij werden daarin gesteund door een gedeelte der dorpers, dat geen genoegen nam met hun nieuwe vertegenwoordigers. De ‘Oranjefractie’ wendde alle mogelijke middelen aan om verwarring te wekken en gaf ‘dagelijks bewijzen van haar opstandige geest’. Aan het einde van juli liepen de twisten zo hoog op, dat de Verwalter-hoofdofficier van Almelo, verlof vroeg enige Franse soldaten naar Vriezenveen te sturen, ‘daar hij geen kans ziet anderszins de rust aldaar te bewaren’. Later schijnt men zich bij de gang van zaken te hebben neergelegd; ook Dikkers zal zich onder het nieuwe regime hebben geschikt. Maar niet tegenstaande nieuwe ideeën en toestanden werd Dikkers acht jaar later -in 1803- nogmaals geroepen tot hoofd der gemeente. Het moet een stille triomf geweest zijn voor de toen 80 jarige Dikkers dat men - na de woelige jaren, die achter de rug waren – weer een beroep op hem deed. Op 13 februari 1803 werd hij door het Departementaal bestuur van Overijssel officieel tot schout van Vriezenveen benoemd. Hij bleef dit tot 1811, in welk jaar hij op 87 jarige leeftijd overleed. Als een bijzonderheid, die het tegenwoordige geslacht nog herinnert aan de Scholte Dikkers, willen wij nog vermelden, dat in de houten toren van de kerk, het uurwerk geregeld werd door twee zware Bentheimer-zandstenen gewichten. Op deze gewichten, die waarschijnlijk op initiatief van Dikkers waren aangebracht, staan de initialen J.H.D. en het jaartal 1764. Bij de afbraak van de houten toren in 1926, werden deze gewichten geplaatst in de tuin van de familie Jonker. Deze gewichten werden enige tijd later door mej. Jonker aan de gemeente Vriezenveen overgedragen. Op initiatief van Burgemeester Huysen van Kattendijke kregen deze gewichten een plaatsje op de burgemeesterskamer van het gemeentehuis ter herinnering aan schout Dikkers, die meer dan vijftig jaar aan het hoofd van de gemeente stond.

Totenuurwerk gewicht van Bentheimer-zandsteen.

De situatie in 1832. Het oranje vlak is het schoutengoed, met rechts daarvan de bierbrouwerij (het langgerekte gebouwtje ongeveer 5 x 20 m)

Graf Gerhard Engels. (begraafplaats Vriezenveen)

Gerrit Engels

Gerrit Engels

Na de dood van Dikkers in 1811, werd Gerrit Engels (volgens overlevering ook wel Bwattergaittien genoemd) benoemd tot hoofd van de gemeente Vriezenveen. Het was toen nog in de Franse tijd en daarom werd het dorpshoofd geen Schout, doch op zijn Frans, Maire genoemd. Engels was toen een jonge kerel van 21 jaar. Hij was van oorsprong geen Vriezenvener, doch in 1790 geboren te Ootmarsum. Hij was gehuwd met de Vriezenveense Johanna Derks (1789-1855).

Een zeer uitgebreid verhaal over de familie Engels kunt u lezen in het door Hessel Boonstra geschreven verhaal “Een Eeuw Engels”, wat te vinden is op de website “oudvriezenveen.nl”, onder “Documenten” en daar onder het kopje “Verhalen”.

Na de Franse overheersing, werd in 1814 de titel Maire weer vervangen door de naam Schout. Waarschijnlijk is Gerrit Engels in 1809 bij Dikkers in dienst getreden en is hij als kostganger op het schoutengoed komen wonen. Hij trad in dat jaar al op als vervangend schout. In 1813 woonde hij in

elk geval op het schoutengoed. In 1817 werd Gerrit Engels eigenaar van het Schoutengoed. In 1818

werd Engels eervol ontslagen als Schout wegens zijn benoeming tot secretaris van Vriezenveen. Ook trad hij in 1824 op als procureur. In zijn plaats werd Jan Kruis benoemd tot burgemeester. Gerrit Engels verkocht in 1824 een op zijn erf gelegen rosmolen voor f. 135,- aan B. de Groot. Waarschijnlijk heeft die rosmolen aan de zuidkant van de weg gestaan zoals in die tijd gebruikelijk was. In 1832 stonden er nog 7 rosmolens verspreid over het dorp, aan de zuidkant van de straat. Het zou kunnen dat de rosmolen van Engels gebruikt werd als karnmolen en dat daar zijn bijnaam van Bwattergaittien door is ontstaan.

Na de dood van Jan Kruis, in 1830, werd de open burgemeestersplaats weer ingenomen door Gerrit Engels, de voormalige Schout. Hij had nu de titel van Burgemeester, de officiële naam voor Schout, die in 1825 was ingevoerd. In 1852 werd Engels bij Koninklijk Besluit, eervol ontslagen als Burgemeester van Vriezenveen. Hij overleed 19 november 1869 op de leeftijd van 78 jaar. Zijn jongste zoon, Hendrik Arnold, die met de dochter van de Vriezenveense schoolmeester Kunst was getrouwd, bewoonde nadien het goed. Hij had 7 kinderen. Deze Hendrik Arnold was secretaris en Gemeente- ontvanger (1852-1860) Na 1860 was hij fabrikant en had ook nog een boerderij. Zijn broer Gerhardus Herman, zat in de handel in Rusland, eerst samen met zijn oudste broer in Moskou en na het overlijden van zijn broer daar, in Sint Petersburg (1848-1873), Hij werd na de dood van zijn vader, in 1871 eigenaar van het Schoutengoed. Hij liet de oude boerderij afbreken en liet een nieuwe boerderij met een villa aan de voorkant bouwen. In de zijgevel, rechts naast de deeldeuren, zat de gevelsteen met de letters G.E. 1871 (Gerhardus Engels). Deze gevelsteen zat eerst bij de ingang in de zijgevel van de villa en is na sloop van de villa, hier in de zijgevel naast de grote inrijdeuren geplaatst (de steen is maar een centimeter of vijf dik). Op de foto van de zijgevel van de villa waar de fam. Hammink op staat, is de gevelsteen nog te zien naast het hoofd van mevrouw Hammink (blz.19). Van 1873 tot zijn dood in 1899, woonde Gerhardus Engels ook in villa Engels. Gerhard werd ook wel “Malinky” (klein) of “Oomia” (oompje) genoemd omdat hij klein van persoon was. Ook de zoon van zijn broer Hendrik Arnold, Gerrit (1867-1944) woonde van 1886 tot 1902 met zijn gezin in de villa even als diens vrijgezelle zussen Jo en Emma. De villa was ongeveer 11m breed, 14 m diep en had 10 kamers en een keuken (dat was waarschijnlijk inclusief het voorste deel van het achterhuis). Het lijkt er op dat het woongedeelte van de boerderij, gescheiden was van de rest van de villa. Het is zeer wel mogelijk dat dit achterste woongedeelte werd bewoond door een knecht met zijn gezin, die de boerderij runde. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de heren Engels zelf boerenwerkzaamheden verrichten. Ook aan de buitenkant was dit achterste woongedeelte met een heg afgeschermd naar de voorkant om op die manier een stukje privacy voor de bewoners van de villa te waarborgen.

De gevelsteen uit 1871 met de letters G.E.

Graf Hendrik Arnold Engels en zijn vrouw. (begraafplaats Vriezenveen).

In dit artikel wordt geschreven dat Jan Kruys trouwt met een dochter van Jan Berentsen Peters (Brouwer) en dat hij bij zijn schoonvader in gaat wonen. Het verhaal over de toen al aanwezige grote kelders lijkt mij zeer onwaarschijnlijk. Op oude kelders van een eenvoudig naar verhouding licht huis, kan men geen grote hoge villa bouwen. Ook biervaten in en uit een kelder halen lijkt mij ook niet erg praktisch.

Misschien wel een groot woord, maar toch is op het Engelsgoed het eerste begin geweest van een Vriezenveense textielfabriek. Aan de oostzijde van het huis stond in 1832, een gebouwtje waar eertijds een bierbrouwerijtje gevestigd was. Wie deze brouwerij dreef is niet met zekerheid te zeggen. Het gebouwtje lag tegen de oostelijke erfgrens aan en was ongeveer 5 x 20 meter groot. Wel weten we dat er iets later een handweverij gevestigd was, die het eigendom was van Engels. Deze handweverij was voor die tijd en klein fabriekje, want er stonden een twintigtal handgetouwen, die meestal door jonge wevers waarvoor thuis geen getouwen beschikbaar waren, bediend werden. In de jaren , na 1850, toen in Twente de eerste stoomweverijen werden opgericht, staken ook enige Vriezenveense linnen-kooplui de koppen bij elkaar. Zij opperden de mening, dat een stoomweverij in Vriezenveen ook wel op zijn plaats zou zijn. Arbeiders die hun vak kenden, waren ook hier wel te vinden. Hendrik Arnold Engels, die waarschijnlijk de handweverij beheerde, zijn zwager C.L. Weitzel en Wicher Jansen pakten de koe bij de horens en zetten door. En in 1860 bouwden zij aan het eniger jaren eerder geopende kanaal Almelo-Zwolle, een stoomweverij. Het was het begin van het latere fabriekscomplex van Jansen en Tilanus N.V. Toen de stoomweverij in 1861 klaar was, doekte Engels zijn handweverij op en bracht de wevers over naar de nieuwe fabriek waar zij ‘stoomwever’ werden. Het ‘Breeuweriegie’ bij Engels werd rond 1871 afgebroken. Nog steeds zitten er nog funderingsresten van het gebouwtje hier in de grond. Hendrik Arnold en zijn zwager Weitzel (uit Oldenzaal) trokken zich al vrij snel terug uit het nieuw gestarte bedrijf. Wicher Jansen, die zijn geld had gestoken in het onroerend goed, ging verder met de heer Tilanus die ook flink kapitaal in de fabriek stak.

Gerhardus Herman Engels geb. 1822..

Hendrik Arnold Engels

Weefgetouw.

Boerderij fam. Hospers.

Ook de achter de villa Engels gelegen boerderij behoorde tot het Engelsgoed en werd door de familie Engels verpacht. De pachters waren onder andere de familie Kleinhalle, Winkel en de familie Voordouw. Johannes Voordouw kwam in 1910 met zijn gezin vanuit Bodegraven naar Geesteren, maar vertrok 4 jaar later naar Vriezenveen. Hij begon direct met zijn gezin te werken aan een kaasmakerij. Van de melk van zijn 8 koeien kon hij echter niet voldoende kaas maken en daarom kocht hij de melk van boeren op het Oosteinde. Hij was op 31 december 1889 getrouwd met Gijsje Bakker uit Nieuwkoop. Deze vrouw viel in het dorp op door haar bijzondere kledendracht. Ook Johannes liep rond in zijn traditionele kledendracht, namelijk met loshangende boeren kiel en vest, niet al te lange broek en witte klompen. De kinderen riepen hem wel eens na met: “Een kwatje as ie um op de boksepiepe trapt”. Zijn vrouw werd dan wel eens kwaad en riep de kinderen dan toe: “Van de wurf af, en vlug”. In 1922 verliet de familie Voordouw Vriezenveen en vestigden zich in Neede.

De middelste zoon van Hendrik Arnold, Jan (1862-1926) werd in 1900 eigenaar van de villa en de achter gelegen boerderij. Jan was firmant en eigenaar van de firma Kunst & Co te St.Petersburg waar hij tot ongeveer 1914 woonde en waar zijn oudste 4 kinderen werden geboren. Zijn jongste zoon werd in 1914 te Apeldoorn geboren.

Tot 1920 bleef de familie Engels op het ‘Engelsspil’ wonen. De laatste bewoners waren de dames Engels, Emma en Jo. Hun huisgenoot was een grote Deense dog, die Gerret werd genoemd. Hij was het troetelkind van beide oude dames en werd als kind verzorgd. Als Gerret een wandeling had gemaakt en smerige poten had, werden hem, als hij binnengelaten werd, een paar witte sokjes aangetrokken; hij maakte anders met zijn poten de kamer vuil. Ook werd beweerd dat de hond problemen had met zijn poten. Ook dat zou waar kunnen zijn want als je als hond altijd op sokken moet lopen, kan dat wel eens problemen geven. Toen de hond dood is gegaan is hij in plechtige stoet op de kruiwagen naar achteren gereden en daar met de witte sokjes begraven. De dames Engels zijn naar Baarn verhuist. In 1921 werd het ‘Engelsspil’ verkocht. Koper van de villa met grote tuin aan de overkant van de weg, werd de Gemeente Vriezenveen. Deze kocht het goed voor f.17.200,-

Gemeentestrop

Deze transactie van de gemeente deed indertijd veel stof opwaaien. Het heette dat een gedeelte der raadsleden volkomen was verrast en al direct na de aankoop kwam de kritiek. Enige raadsleden noemden het pand een strop voor de gemeente en ingezonden stukken in de bladen ademden dezelfde geest. Het doel waarvoor de gemeente het pand had aangekocht was dan ook niet duidelijk. Men zat er enigszins mee; een bestemming was er niet voor. Het was een ‘mooi pand’ en daarom had de gemeente het aangekocht. Enige raadsleden meenden een bestemming voor de villa te hebben gevonden. Ze wilden er een gemeentehuis van maken. Een voorstel dienaangaande werd met een kleine meerderheid verworpen. Toen werd het plan geopperd het pand te verhuren. Eindelijk lukte dit en kwam er een huurder opdagen. Deze aspirant huurder was een hele meneer en had heel wat plannen. Hij heette Wisse Dijkstra, kwam uit Amsterdam, was gehuwd en had drie kinderen. Hij zou in de tuin een kippenfokkerij inrichten. Het zou een bedrijf worden dat klonk als een klok; meneer zelf zou de villa gaan bewonen. De geboden huurprijs van f 1000,- per jaar was, zo meende de raad, nog zo gek niet. Het akkoord kwam tot stand en op zekere dag (29 juli 1921) arriveerde de mijnheer van het toekomstige hoenderpark met zijn hele hebben en houden op Vriezenveen. De buren die de ‘inboedel’ zagen arriveren, keken elkaar al eens aan en schudden het hoofd. Het leek hen niet veel zaaks, die mijnheer van het hoenderpark. Maar de informaties die de gemeente genomen had, waren prima, dus alles zou wel in orde zijn. Het eerste wat de nieuwe huurder deed was de villa herdopen in ’Engelenburg’. Een groot bord met koeien van letters vertelde de dorpers dat het dorp een ‘Engelenburg’ rijk was geworden. Om kort te gaan, de gehele kippenfokkerijgeschiedenis liep op niets uit. Er kwamen in het geheel geen kippen en de kippenkoning leeft van de hand in de tand. Heel wat geheimzinnige verhalen deden in die tijd de ronde. Maar één ding stond vast, het woord betalen stond niet in het woordenboek van de mijnheer van Engelenburg. De mensen konden naar hun centen fluiten. Na elf maanden was meneer met de noorderzon vertrokken (30 juni 1922). Wat hij achterliet was de naam Engelenburg, die nog aan de voorgevel van de villa prijkte. Na tijdelijke verhuur aan veldwachter Klinge en veldwachter Bruggeman, werd in 1923 villa Engels verkocht.

De ‘gemeentestrop’ de villa Engels, werd verkocht aan de heer Hendrik Abbink (Wone Hendrik) voor een bedrag van f. 9000,-.

Abbink ging zelf in het achterste boerderij gedeelte wonen en verhuurde de villa. Zijn eerste huurders waren het echtpaar Hammink. Zij woonden in de villa vanaf hun huwelijk op 27 oktober 1923 tot 1925. Hij was kantoorbediende/telegrafist op het plaatselijke postkantoor, en was coupeuse en is een breischooltje begonnen in de villa. Afhankelijk van het seizoen, werd het schooltje aan de westkant of de oostkant ingericht . ze verhuisden in 1925 naar Enschede.

Mevrouw Voordouw bij de voordeur en haar dochter Truus bij de put.

Jan Hendrik Schipper en zijn vrouw Hanna Stegeman (Boosman) zittende op een bankje voor hun huis, met op de achtergrond het stalgedeelte van villa Engels.

Toen het Engelsgoed werd geveild, kocht de familie Hospers deze boerderij en verhuisde van het oude erve Brinckhuis, dat ten oosten naast de villa lag, naar deze boerderij. Het gebintwerk van hun oude boerderij, die werd afgebroken, werd gedeeltelijk hergebruikt in de schuur van Weitemansweg 3, waar een zoon van Hospers ging wonen. Een andere zoon van de familie Hospers die achter het Engelsgoed bleef wonen, bouwde in ruilverkavelingsverband een nieuwe boerderij aan de Horstweg 8, alwaar zij haar grond toebedeeld had gekregen. Ze verhuisden op 28 oktober 1960 naar deze nieuwe boerderij. De verlaten boerderij aan het Oosteinde werd toen afgebroken.

Johannes Voordouw.

Villa Engels met de daaraan gebouwde boerderij met op de achtergrond de boerderij die door hen verpacht werd.

Links achter het bankje Jo Engels. Zittend op het bankje in het midden Emma Engels en links mevr. Gijsje Voordouw-Bakker. Links van het paard Dhr. Johannes Voordouw. Op de achtergrond de boerderij achter villa Engels.

Engelshof.

Villa Engels.

Villa Engels met geopende ramen op de boven verdieping.

Foto rond 1924, met Diederik Gerrit Hammink en zijn vrouw Aukjen Christina Fikkert. Zij waren de grootouders van Carla Brink-Hospers.

Kaart 1891. In het midden is het lange L-vormige gebouw het Engels goed. Dat zou betekenen dat het stalgedeelte toen aan de achterzijde was uitgebouwd aan de westzijde.

In 1951 is er nog een plan geweest om in de Engelshof een ambtswoning voor de burgemeester te bouwen. Er was een mooie tekening gemaakt voor deze woning, maar uiteindelijk is het niet doorgegaan en werd er een ambtswoning gebouwd aan de Linthorstlaan. De Engelshof werd in 1970 verkocht voor f. 19.500,- aan H.L. Holland.

Voortuin villa Engels en aan de overzijde van de straat Engelshof.

Foto rond 1924, met het echtpaar Hammink.

Foto 2-11-1956. Bruiloft van buurman Garriet Schipper. Rechts de achterste aanbouw van de boerderij van villa Engels, met daarachter het huis van Hospers.

In 1932 werd zoon Jan Abbink eigenaar van het goed. Daarvoor, in 1931, werd het villa gedeelte gesloopt, en verbouwde hij het achterste gedeelte, de boerderij, waar hij later, met zijn zoon Henk, boerde en daarnaast melkrijder was. De nieuwe voorgevel van de boerderij kwam 15,30 m achter de oorspronkelijke voorgevel van de villa. Het adres was wijk2- 220 en later werd dit Oosteinde 183. In het zuidwestelijk deel van de voortuin van de villa bouwde de heer J.A. Rohof in de dertiger jaren een woonhuis met een schilders werkplaats (oosteinde 177 en 179). Rohof heeft voor dat zijn huis gebouwd werd nog een poosje als huurder in de villa gewoond. De tegenover de villa gelegen tuin aan de zuidzijde van de straat werd niet door de gemeente verkocht en werd in latere tijd gebruikt als opslag voor straatstenen e.d. in de meest noordoostelijke hoek bouwde de gemeente in de jaren twintig de dienstwoning voor de gemeenteveldwachter de heer H.A. Klinge (Oosteinde 150) Het achterste deel van de tegenover de villa gelegen grond werd in 1924 verkocht.

Foto vanaf de achtergevel.

Perceel 1839 is het Schoutengoed anno 2020.

Jan Abbink en Harm Smoes.

Foto van Harm waarbij nog een deel van de achtergevel van de boerderij te zien is.

4-2-2025. Het nieuwe huis op het Schoutengoed.

Plan van de nieuwe burgemeesterswoning wat niet is doorgegaan. De woning zou de naam Engelshof moeten dragen.

Afbraak van de villa in 1931.

Foto van de boerderij voordat hij in verval raakte.

In 1971 werd boerderij Engels, verkocht aan de heer Harm Smoes, die er tot zijn dood op 9 november 2022 (85 jaar)gewoond heeft. De fam. Smoes heeft daarvoor nog in de oude boerderij van Holland gewoond (die i.v.m. de ruilverkaveling naar de Oostermaatweg was verhuisd). Na het overlijden van zijn vrouw en drie zonen, verwaarloosde hij de boerderij. Door allerlei lekkages begon de boerderij van achteraf steeds verder in te storten tot ook het voorhuis ook onbewoonbaar werd. De heer Smoes heeft toen nog een aantal jaren in een woonunit voor de boerderij gewoond. Na zijn overlijden in 2022 werd in 2023 de boerderij gekocht door Peter en Leonie Hof. Zij hebben de restanten van de boerderij gesloopt en er in 2024 een nieuw woonhuis gebouwd.

Situatie rond 2000

Voor de constructie op de begane grond van het achterhuis werd in 1871 oud gebintwerk gebruikt (waarschijnlijk uit de oude boerderij). Van gebintstijl met gehakte puntjes nr. 6 (blz. 34), heb ik een monster genomen (een plak van de doorsnede) en er dendrochronologisch onderzoek naar laten doen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat dit gebint onderdeel gekapt moet zijn rond 1768. Het

zou dus heel goed kunnen dat rond dat jaar de boerderij/woonhuis van schout Dikkers opnieuw is gebouwd. Dikkers was in dat jaar 12 jaar schout en 45 jaren oud. De oude boerderij was toen waarschijnlijk ongeveer 102 jaar oud. 102 jaar later, rond 1871, werd weer nieuw gebouwd met behulp van een deel van de oude gebinten.

In de kapconstructie van het achterhuis werden schaargebinten verwerkt. Zeer waarschijnlijk kwamen deze uit de Grote Kerk die tussen juli 1868 en 1871 vergroot was. In de schaargebinten zaten verschillende oude telmerken, en nieuwe telmerken die waarschijnlijk tijdens de bouw in 1871 aangebracht zijn (gehakte strepen van ongeveer 4,5 cm). De andere telmerken (gehakte punten) zouden uit 1800 kunnen komen toen de Vriezenveense kerk vernieuwd is. Het kan zijn dat toen nog wat schaargebinten hergebruikt zijn van de oude kerk uit 1667 (voorzien van ris merken). Doordat voor de sloop van het pand in 2024 bijna het gehele dak was ingestort en tijdens de sloop het voorste gedeelte instortte, was er moeilijk uit wijs te worden waar de gemerkte delen gezeten hebben (tevens was een groot deel verrot en al opgeruimd). Schaargebinten komen normaal niet voor in een Twentse boerderij van het hallehuis type. Deze schaargebinten hadden een overspanning van ongeveer 10 m, wat overeenkomt met de breedte van de oude kerk. De horizontale balken van de schaargebinten waren ongeveer 625 cm lang.

Kap met schaargebinten.

Aan de groei van de berkenbomen op de zolder verdieping is te zien dat de kap al heel wat jaren open heeft gelegen. Voor de schoorsteen zijn nog twee schaargebinten te zien. Achter de schoorsteen zit er ook nog één. Tijdens de sloop stortte het nog staande deel van de kap, mede door het gewicht van de schoorsteen, in één keer in. Ook de gemetselde topgeven werd naar binnen getrokken.

Oude telmerken op schaargebint. zeven gehakte puntjes (1800?).

Op de gebinten op de begane grond zaten gelijksoortige telmerken (1768).

Peter en Leonie Hoff met hun kinderen.

Telmerken op de horizontale bintbalk van de schaargebinten. Gehakte strepen van ongeveer 45 mm lang. De 5 werd niet met een V aangeduid, maar met een dakje zoals hier boven (6). De foto staat dus niet op de kop. Deze telmerken (1 per gebint) zijn waarschijnlijk in 1871 aangebracht om de volgorde van de al complete schaargebinten aan te duiden.

Onderzoek tijdens sloop van de boerderij in 2024.

Schaargebint met ristelmerken (moeilijk te zien op foto).

De zolder van de boerderij vanaf de achterkant gezien.

Schaargebint met rismerken. (Nr. 9).

Plattegrond van Villagedeelte en voorste deel van de boerderij.

Gebintbalk met gesmede haken.

Een van de gebintbalken op de begane gerond van de deel, was voorzien van twee gesmede haken. Deze haken zag men in meerdere boerderijen in Vriezenveen, zoals in de Peddemorsboerderij en boerderij De Grooten (1905). Waarschijnlijk werden deze haken gebruikt bij de slacht. Bij de gebinten waren de gebintstijlen aan de westzijde boven de gebintbalk afgezaagd en strak achter de zijgevel geplaatst. Aan de oostzijde waren de gebintbalken ingekort en met een ander stuk gebintbalk verlengd tot in de oostgevel. Op 3,5 meter uit deze gevel was er een gebintstijl ter ondersteuning aangebracht . De oude nog bestaande nummering van de telmerken was zeer willekeurig.

Links boven de linker stijl is de gebintbalk gelast en verlengd.

De zolder was vlak voor de sloop helaas niet meer veilig bereikbaar.

Helft van een schaargebint. Mooi is te zien de kromming van de staander (ook wel krommers genoemd) om de krachten weer verticaal af te voeren. Zelfde gebint als vorige foto met telmerken.

Zuidoost gevel.

De oostgevel, voorzijde van de boerderij. De voorste twee raamkozijnen en deurkozijn, zijn nog origineel van de bouw in 1871. Het lagere deurkozijn komt waarschijnlijk uit het voorste gesloopte deel van de boerderij aan de west zijde. Het lage raamkozijn komt uit de bovenverdieping van de gesloopte villa. De laatste twee kozijnen zijn er tijdens de verbouwing rond 1932 ingezet.

De zijgevels en achtergevel zijn van 1871 en zijn gemetseld met gelige bakstenen met een beetje roze zweem. De handvormstenen zijn 20,5 x 5,5 x 10 cm en zijn niet erg hard gebakken. Het was dus direct al de bedoeling de gevels te pleisteren. Vooral om de vensters van de villa was mooi gedecoreerd stucwerk gemaakt. Het dak van de boerderij was gedekt met oudhollandse dakpannen. Aan de oostzijde en voorkant westzijde grijs (zichtzijde) en de rest van de westzijde rood.

Inrijdeuren in de oostgevel.

Zeer bijzonder zijn de grote inrijdeuren aan de zijkant van de boerderij. Dat komt in Twente eigenlijk niet voor. In Vriezenveen kwam dat in het verleden echter veelvuldig voor. Op onderstaande plattegrond uit 1832 is duidelijk te zien dat er nog meerdere boerderijen vlak bij het schoutengoed stonden die nog een zijingang hadden in de toen nog lage zijgevels. Dit is waarschijnlijk nog een overlevering van de Frye Friezen die het dorp rond 1300 begonnen zijn door het gebied te ontginnen. Waarschijnlijk kwamen ze uit de buurt van Weststellingwerf, even als de Staphorsters. Ook in die buurt zie je boerderijen met zijingangen. Dit zijn boerderijen van het dwarsdeeltype. Waarschijnlijk zijn de boerderijen hier in Vriezenveen door de eeuwen heen vertwentst en ontstond de langsdeel met zijingang. Doordat de kavels door vererving e.d. door de eeuwen heen steeds smaller werden, werd het nut van de zijingangen steeds kleiner en bouwde men boerderijen met alleen aan de achterkant grote inrijdeuren. De uit de 17e eeuw stammende Poortmansboerderij achter op het oosteinde (in 1964 gesloopt) had ook zo’n zijingang die later, na 1832, is dicht gemaakt. Het stukje dwarsdeel is echter altijd blijven bestaan.

Rechts onder bij de grote inrijdeuren zit de gevelsteen met ‘G.E. 1871’.

Hier de situatie rond 1832. Bij meerdere boerderijen in de buurt is nog een zijingang aanwezig.

Gehakt telmerk op één van de gebintstijlen (nr. 6)

De situatie rond 2019. Naast de boerderij staat een stacaravan voor tijdelijke bewoning. Nadien zijn er nog woonunits geplaatst door de gemeente Twenterand, vóór de boerderij.

Ruim een meter achter de gesloopte villa werd een nieuwe voorgeven gemaakt rond 1931.

Oostgevel met direct achter de latere keuken de grote zij ingang.

Het stalgedeelte aan de noordoost zijde.

Binnen zijde van de grote zijingang. Rechts behoorde bij het voorhuis en links waren stalletjes.

Links voor dit gebint zat de grote zijingang. Het gedeelte waar hier de trap staat, was vroeger het voorste gedeelte van de deel. De muur rechts is van latere tijd.

Restant van de inrijdeuren in de achtergevel.

Bijzonder was dat de deel naar achteren niet midden in de boerderij lag maar aan de westkant. De koeien stonden in het midden van de ruimte, met hun kop naar de deel. Achter de koeien een grup voor het opvangen van de mest, met daarachter een looppad van een meter breed. Aan de oostkant daarvan waren stallen voor paarden en jongvee. De buitengevel bij deze achterste stallen was 1,5 steens dik gemetseld. De rest steens. Wat er op kan wijzen dat hier paarden werden gestald, wat extra stevigheid vereiste. Het zou ook kunnen dat achter aan de westzijde van de boerderij een paardenstal heeft gezeten. Het achterste deel van de zijgevel was aan de westkant niet gepleisterd en het is te zien dat er een muur tegenaan gezeten heeft. Van deze muur kwam de fundering nog weer tevoorschijn met het graafwerk. Dit stalgedeelte was 6,7 meter naar het westen uitgebouwd. Boerderij Brink, die stond aan het Westeinde waar nu de Koningsweg loopt en waar de nieuwe eigenaresse is opgegroeid, had de zelfde soort stalindeling, met paardenstal aan de westzijde er tegenaan gebouwd. Dit koestalgedeelte is er niet in 1871 ingemaakt, maar is denk ik van rond 1925. In de gierkelder (onder het achterste stuk van de koeienstaplaats, de grup en het achterpad was al gewapend beton verwerkt). De staplaats van de koeien was 135 cm hetgeen aangeeft dat de koeien toen der tijd kleiner waren dan tegenwoordig.

De looppad achter de koeien met gierput opening. Eén putopening zat net achter de achtergevel.

Vooraan de rand waar de reppels in stonden (46 cm h.o.h.) met daarachter de standplaats voor de koeien (135 cm) en de grup.

Op het achterste gedeelte van de deel kwam nog klinkerbestrating tevoorschijn.

Plattegrond van Boerderij Brink.

Achterste deel van de noordwest gevel waar ooit nog een aanbouw tegenaan gezeten heeft van 6,7 m naar links.

Noordwest gevel voordat het grotendeels ingestort was.

Het laatste deel van de westgevel dat niet is gepleisterd. Bij de overgang naar het gepleisterd gedeelte, is een oude muuraansluiting zichtbaar. Aan de nog aanwezige fundamenten te zien, liep deze aanbouw 6,7 meter door naar links (westwaarts).

Onder de zijdeur aan de achterkant van de westgevel, zat een stuk Bentheimer-zandsteen verwerkt dat bijzonder gedecoreerd was. In de grond er onder zat ook nog een stuk. Het zal hergebruikt sloopmateriaal zijn wat ergens uit de directe omgeving kwam. Voor de functie van drempel ga je geen

sloop materiaal van ver halen.

Het symmetrisch zandstenen element wat oorspronkelijk ruim 2,5 m breed. Rechts zit nog een ijzeren dook wat er op duid dat het met nog een zandstenen element verbonden was. Zou dit ooit in de voorgevel van de Grote kerk uit 1800 gezeten hebben? In de eerste bouwplannen uit 1778 wordt wel gesproken over Bentheimer-zandsteen boven de ingang met daarin het wapen van graaf Van Rechteren en Almelo. Of die wapens in de Franse tijd nog zijn aangebracht, valt te betwijfelen.

De Grote Kerk na de verbouwing van 1867.

In de periode van verval is tijdens het instorten van de kap een deel van de westgevel ingestort. Deze gevel was achteraan het zwakste omdat het een steens muur was. De oostgevel was achteraan anderhalf steens. Vanaf het gedeelte waar nog binnenmuren stonden, is nog wat van de zijgevel blijven staan. De op onderstaande foto nog aanwezige kozijnen zijn er ergens in de 20e eeuw geplaatst. Alleen het kelderraam wat nog net rechtsonder zichtbaar is, is waarschijnlijk nog origineel. Het kozijntje heeft mooie ronde bovenhoeken en is voorzien van rechthoekige tralies die in een zandstenen onderdorpel staken.

Later aangebrachte kozijnen in de westgevel met rechts onder het kelderraampje.

Westgevel.

Westgevel.

Onderdorpel kelderraam.

De oude schoutenboerderij was heel breed en liep tot ongeveer de rechter boom.

Westgevel voorzijde. Linksonder het kelderraam. Rechts van de kelder is er ook ooit wat veranderd aan de geve